Interview (2009) met Carla Klein 1943: beeldhouwster
en medailleur
Carla Klein komt uit Baarn en woont al jaren in Amsterdam. Zij
heeft de Gooische Academie in Laren en de Rijksakademie voor
Beeldende Kunsten in Amsterdam doorlopen. Tijdens haar studie en
ook daarna heeft zij zich gespecialiseerd in het maken van
bronzen beelden en penningen. Sinds 2006 is zij lid van Sint
Lucas. Op twee oktober sprak ik met de kunstenares in haar
atelier aan de Mesdagstraat in Amsterdam.
U bent geboren en getogen in Baarn.
Hoe bent u terechtgekomen op de Rijksakademie voor Beeldende
Kunsten in Amsterdam?
In Baarn ben ik net zoals ieder ander naar school
gegaan, waarbij ik veel tekende. Daarnaast zat ik op
tekenclubjes om er ervaring op te doen. Op een gegeven moment
ben ik naar de Gooische Academie gegaan in Laren. Het is een
vrije academie waar men geen toelatingsexamen voor hoeft te
doen. Daar heb ik vier jaar op gezeten. Ik heb toentertijd
allerlei kunstvormen uitgeprobeerd, want in het begin weet je
toch nog niet echt welke weg je wilt inslaan.
|
|
Daar leerde je tekenen, schilderen en
beeldhouwen. Op een gegeven moment kwam het idee in mij op dat
ik verder met beeldhouwen wilde gaan. Dat kwam door een boek
over de Rijksakademie met beeldhouwers erin, dat me heel erg
aansprak. Maar op de Rijksakademie kon je niet zomaar
binnenstappen, want er was toen een strenge selectie. De student
hoefde geen toelatingsexamen te doen, maar zijn of haar
gecreëerde kunstwerk te tonen.
Van de Gooische Academie had ik werk en dat heb ik toen
ingeleverd. Eerst ben ik met mijn werkstukken bij Paul Grégoire,
een beeldhouwer en hoogleraar aan de Rijksakademie, langsgegaan
in Laren. Want ik dacht, misschien maak ik wel helemaal geen
kans. Ik reed mijn brommertje met volle zijtassen met beelden
van Baarn naar Laren. Hij zei: lever dat en dat maar in.
Bij de selectiecommissie kon ik beelden en tekeningen inleveren.
Daarna afwachten of je door de selectie komt; dat ging dus goed,
want later ontving ik een brief waarin stond dat ik werd
toegelaten, dus ik sprong een gat in de lucht. Dat was voor mij
een heel bijzonder moment. Daarentegen stond mijn vader niet te
springen. Hij was artistiek fotograaf, dus kende hij het klappen
van de zweep om je brood als kunstenaar te verdienen. Mijn vader
wist dat de Nederlander op zich geen kunstkoper en kunstminnaar
was, enkelen daargelaten. In andere landen zoals Duitsland of
België word je als kunstenaar meer gewaardeerd. In Nederland
blijf je voor het meeste publiek een amateur, zo van 'het is
leuk dat je van je hobby je beroep kunt maken'. Het ging goed
met de Nederlandse kunst in de tijd van de contraprestatie
(SBBK, Sociale Bijstand voor Beeldende Kunstenaars) en de BKR
(Beeldende Kunstenaars Regeling), maar dat is allemaal voorbij,
nu bestaat alleen nog de WWIK (Wet Werk Inkomen en Kunstenaars).
Niet dat men specifiek een kunstenaar moet doodknuffelen, maar
enige financiële steun is in Nederland wel nodig. Bijna een half
procent van het nationaal inkomen wordt voor de beeldende
kunsten besteed en dat is erg weinig. In Engeland is dat 10
procent. In de jaren zeventig was er in Nederland een
bloeiperiode voor de beeldende kunsten. Ook musea en orkesten
waren van topniveau, waarvan momenteel een groot deel is
wegbezuinigd of sterk gekort op hun subsidie.
Wat is belangrijkste dat u heeft geleerd op de
Rijksakademie?
Je leerde van alles, bijvoorbeeld iedere avond modeltekenen. Zie
het als een conservatorium waar men dus noten leert lezen en een
muziekinstrument bespelen. Zo leerde de kunststudent anatomie.
Men moest naast modeltekenen ook boetseren. Je leerde het
menselijk lichaam kennen, elke avond stond je te tekenen naar
een model en je was constant bezig met techniek en perspectief.
Het was een degelijke en grondige opleiding. Alles wat je dus
nodig hebt om volleerd kunstenaar te worden, maar jammer genoeg
is dat ook helemaal wegbezuinigd. Tegenwoordig gaat het er
anders aan toe op de Rijksakademie, het is meer een open
werkplaats en alles is veel moderner. Desondanks heb ik geboft
dat ik zo'n gedegen opleiding mocht volgen.
U woonde in Amsterdam en was klaar met studeren.
Wat bent u toen gaan doen? Daar stond je dan en de vraag
was: 'Hoe verdien ik mijn geld?'. Dat werd je toentertijd niet
geleerd. Ook niets van PR of promotie van je werk en hoe je naar
de kunsthandel of galerieën moest gaan om contact te leggen. Ik
ben altijd doorgegaan met het creëren van beelden, maar ik kon
er toentertijd nog niet van leven. Dus eerst verschillende
baantjes gehad om geld te verdienen. Want ja, onkosten gaan
door. Echt armoe heb ik niet gekend. Rijk ben ik nooit geworden,
maar wel met mijn kunst, als ik zo terugkijk. Nu anno 2009
heb ik voldoende opdrachten en presentaties van mijn werk.
Hoe kwam u erbij om penningen te gaan maken?
Pas aan het einde van de academieperiode ben ik begonnen
met penningen maken. Ik had een leraar, die heette Piet Esser,
dat was dé man van de penningen en penningkunst. Hij was een
groot beeldhouwer maar hij maakte daarnaast ook fantastische
penningen. Onder andere van zijn leerlingen en van de
kunstschilder Rembrandt. Er werd niet speciaal lesgegeven in
penningen maken, maar door de bevlogenheid van mijn professor
raakte ik zelf ook heel geïnspireerd. Esser stimuleerde iedere
student die met hem in aanraking kwam, het was een heel
bijzonder mens. In het begin vroeg ik me af: 'Wat moet ik met
die kleine, ronde dingetjes? Dat gefriemel!. Maar op een gegeven
moment raak je er toch door geïntrigeerd, je kunt zoveel doen op
zo'n klein vlak.
Hoe wordt een penning gemaakt? Met een
tekening of idee als voorbeeld wordt eerst het model geboetseerd
in bijenwas op een plexiglas plaatje. Dan wordt het afgegoten in
gips in negatieve vorm; zo verkrijg je twee gipskapjes.
Vervolgens wordt in de gipskappen klei ingedrukt. Dan heb je een
kleimodel, dat eerst bijgewerkt wordt tijdens het droogproces.
Het model is zeer kwetsbaar, net beschuit. Zodra het kleimodel
droog is wordt het gebakken in de oven. Daarna gaat het naar de
bronsgieterij, die het moedermodel omzet in brons. Bij de
bronsgieter wordt de penning gegoten, bijvoorbeeld met de
zandmethode. Ik heb zelf nog nooit brons gegoten, omdat het
risico te groot is. Brons is een legering van koper en tin en
dat wordt verhit tot 1200 C. Als je hier op het dak staat en je
laat het hete brons vallen dan gaat het overal dwars doorheen en
valt het hier zo op de grond. Heel wat bronsgieters hebben door
hun werk verwondingen opgelopen en zelfs hun hand verloren. Ik
gebruik altijd brons, maar tegenwoordig worden er voor penningen
allerlei materialen gebruikt, zoals glas, veertjes, wol, hout of
plexiglas. Ik ben nog een beetje van de klassieke soort, omdat
je ook zo'n opleiding hebt gehad blijf ik
geïntrigeerd
door de cirkelvorm. En ik ben ook altijd
geïntrigeerd
door mensen en dieren. Daardoor was ik vroeger ook al gek op het
maken van portretten. En dus zit ik altijd naar mensen te
kijken, gewoon omdat ik geïnteresseerd ben in mensen, in
verschillende types.
Voor de penning Trojka heeft u een prijs
ontvangen op de International Biennal of Contemporary Medals.
Wat is dat voor een biënnale?
Dat is een evenement georganiseerd door de stad Seixal in
Portugal. Seixal ligt aan de Taag, tegenover Lissabon. Het is
een wereldexpositie van penningkunst. Er zijn exposities,
workshops, lezingen en er is een congres, alles op het gebied
van penningkunst. Ik kreeg destijds van een collega de tip om
mee te doen. Kunstenaars uit de hele wereld kunnen hun werk
inleveren en dat heb ik toen ook gedaan. Uit 25 landen hadden
154 medailleurs hun werk ingezonden. Uit al die inzendingen koos
een vakjury mijn penning als mooiste. Dat was dus in één klap
raak.
TROJKA
(ode aan Franz Marc)
INSCHRIJFPENNING VERENIGING VOOR PENNINGKUNST (VPK
2006)
Vz 81
mm brons (NTK-VPK) |
Kz 81
mm brons (NTK- VPK) |
De penning Trojka is niet te koop en was alleen te
verkrijgen via de VPK
|
Is een penning altijd tweezijdig? Nee,
er bestaan ook eenzijdige penningen, maar dat noemen ze ook wel
'een gemiste kans''. Die twee zijden is juist het leuke van een
penning. De achterkant wordt ook wel keerzijde genoemd, want een
- achterkant - is altijd minder. Beide zijden hebben evenveel
waarde. Als ik een portret van u maak, dan zoek ik dingen waar u
mee bezig bent of wat u leuk vindt. Die keerzijde moet op de
voorzijde slaan, het is altijd met elkaar verbonden. De laatste
jaren werk ik veel in opdracht. Ze zoeken iemand die nog
portretten kan maken, want tegenwoordig is het bijna allemaal
abstract en er zijn nog weinig mensen die realistische
portretten kunnen maken op zo'n klein vlak. Penningen maken
wordt niet meer onderwezen tijdens een opleiding. Zoals ik
vroeger gedegen ben opgeleid op de Rijksakademie, dat bestaat
niet meer. Daarvoor moet je naar het buitenland, bijvoorbeeld
naar de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen.
Nogmaals, nog steeds ben ik dankbaar dat ik les heb gehad van
Piet Esser, Paul Grégoire en Theresia van der Pant. Maar ook van
Willem Vaarzon-Morel en Nynke Schepers. Dat zijn allen grote
kunstenaars waar Nederland trots op mag zijn.
U heeft ook een penning van Maria Callas gemaakt?
Ja, dat is vrij onverwacht gegaan. Ik was hier in het
atelier aan het werk met de radio aan en hoorde Maria Callas in
de opera La Traviata zingen. Vroeger deed operazang mij niet
zoveel, maar op dat moment dacht ik: 'goh, wat een bijzondere
stem!. Daardoor raakte ik helemaal geïnspireerd en dan wil ik
ook een portret van haar maken. Daarna een CD van haar gekocht
en enkele boeken over haar leven. Zo is mijn eerste portret van
Maria Callas ontstaan. Inmiddels ben ik een groot bewonderaar
van haar en lid van de Maria Callas International Club. Daar is
een nieuwe portretopdracht uit voortgekomen, voor de Club, waar
ik nu aan werk. Zij bestaan volgend jaar 20 jaar en willen ter
viering van hun jubileum een penning hebben.
Heeft u nog plannen voor de toekomst,
dagdromen, met betrekking tot uw werk? Dromen?
Kunstwerken maken is 1 procent inspiratie en 99 procent
transpiratie zegt men en dat klopt, want ik werk vaak tot 's
avonds tien uur en in de weekenden. Ik doe mijn werk iedere dag
naast het huishouden en leef met de dag. Ideeën ontstaan bij mij
op het moment dat ik
geïntrigeerd
raak. Ook met beelden, als ik bijvoorbeeld een mooie houding zie
waarvan ik denk: 'dat wil ik maken'. Op het ogenblik ligt het
beelden maken een beetje stil, omdat ik aan 3 penningopdrachten
werk en de mensen zitten allemaal aan mij te trekken. Dan heb ik
geen geduld voor ander werk, dat komt pas weer een beetje als je
de vrijheid hebt. Dan komt het dromen misschien ook weer. Ik zie
bijvoorbeeld mooie momenten onderweg, zoals dravende paarden. Ik
maak dan schetsen en die tekeningen zet ik dan weer op een
penning. Zo is de penning Tweespan ook ontstaan. Of recentelijk
de zwaluwpenningen. Daarnaast heb ik diverse exposities, zoals u
kunt lezen op mijn website www.bronzen-beelden-carlaklein.nl
Daarbij verheug ik mij op de uitstapjes die met penningkunst te
maken hebben. Ik ga ieder jaar naar Engeland, waar de BAMS
(British Art Medal Society) haar symposium heeft, heerlijk, een
heel weekend over penningen praten en ze bekijken en met
collega's en verzamelaars van deze kleine kunstvormen genieten.
Al jaren ben ik lid van PVDM (Promotie van de Medaille), dat is
de Belgische vereniging en ieder jaar ga ik naar Brussel. Ook
ben ik lid van onze Nederlandse club de VPK (Vereniging voor
Penningkunst). En dit jaar ben ik lid geworden van de DGMK
(Deutsche Gesellschaft für Medaillenkunst), waar ik bijzonder
goede penningmakers heb ontmoet. Op al deze verenigingen ontmoet
je kunstenaars die hetzelfde nastreven: mooie kunstwerken
creëren.
Michel PasmanSint Lucas - Nieuwsbrief
jaargang 11 nr. 12 december 2009 |